Samen mooiere lessen maken, open leermateriaal als plus in het onderwijs
Gepubliceerd
23 september 2025
Leestijd
9 minuten

Een leerling die nét iets extra’s nodig heeft. Een klas die wel wat meer oefenstof kan gebruiken. Of een onderwerp uit de lesmethode waar je graag iets actueels bij haalt. Als docent wil je je lessen verrijken – maar je kunt niet alles zelf maken. Gelukkig hoeft dat ook niet. Er is steeds meer open leermateriaal beschikbaar: lesmateriaal dat je vrij kunt gebruiken, aanpassen en delen. Maar waar vind je geschikt open leermateriaal? En hoe weet je of de kwaliteit van dat materiaal goed genoeg is? In dit artikel geven 5 betrokkenen een inkijkje in de wereld van open leermateriaal.
Er wordt veel gesproken over onderwijskwaliteit en de leermiddelenmarkt – in de lerarenkamer, maar ook in politiek Den Haag. Daarbij gaan de discussies vaak over commerciële methodes versus eigen lesmateriaal. Martine Kramer weet dat veel leraren hun lesmethode aanvullen met lesmateriaal dat ze zelf maken. ‘Fantastisch’, vindt de programmamanager Impuls Open Leermateriaal. Ze legt uit waarom: “Met eigen leermateriaal kun je inspelen op de actualiteit, of op de regio waarin je lesgeeft. Bijvoorbeeld als je rond Bevrijdingsdag het thema ‘Vrijheid’ wilt belichten vanuit het perspectief van een jonge onderduiker uit jouw eigen stad of dorp, in plaats van het bekende voorbeeld van Anne Frank. Met lokale voorbeelden wordt zo’n les aansprekender voor de leerlingen.”
Eigen sausje geven
Kritischer vervolgt Martine: “Maar het kan toch niet de bedoeling zijn dat alle leraren dit zelf doen? Zonder daarbij gebruik te maken van wat collega’s al hebben gemaakt? De gedachte achter open leermateriaal is dat leraren niet elke keer vanaf nul hun lessen hoeven te maken, maar dat ze gebruik kunnen maken van bestaand materiaal, waar ze vervolgens hun eigen sausje aan kunnen geven.”
Eindeloos oefenen zonder consequenties
Jeannet Brouwer is docent scheikunde op scholengemeenschap Marianum en projectleider van een van de pilots van Impuls Open Leermateriaal. “Maar,” zegt ze, “misschien is ‘meewerkend voorvrouw’ wel een beter woord. Want binnen ons open leermiddelen-clubje van 4 scheikundedocenten heb ik extra uren gekregen om mij in dit onderwerp te bekwamen.” Het project van Jeannet en haar collega-docenten is een van de 57 pilots die op dit moment actief zijn. “We ontwerpen scheikundelessen en onderzoeken hoe we daarbij onderzoekend leren kunnen vormgeven met behulp van het al bestaande Go-Lab-platform. Op dit platform vormen digitale laboratoria de kern waaromheen de onderzoekende leeromgeving al is ingebouwd. Leerlingen moeten van tevoren nadenken welke experimenten ze gaan doen en hoe ze dit willen aanpakken. En vervolgens kunnen ze eindeloos oefenen met allerlei stoffen, en fouten maken zonder dat het consequenties heeft. Wij kijken met welke thema’s we het onderzoekend leren verder kunnen uitbouwen.”
Onzinnige cijfers vervangen door formatief handelen
Bij Fontys Sport en Bewegen vertelt Menno Slingerland over de achtergrond van de pilot waar hij en zijn collega’s bij betrokken zijn. Menno is opleidingsdocent en onderzoeker binnen het lectoraat ‘Move to Be’ . Een van de onderzoekslijnen binnen het lectoraat richt zich op het evalueren van leerlingen. Menno: “Tien jaar geleden hebben wij geconstateerd dat het vrij onzinnig is om leerlingen een cijfer voor gym te geven; met name vanwege de manier waarop dat cijfer tot stand komt. In de gymlessen zitten namelijk leerlingen die zijn voorgeselecteerd op vmbo, havo of vwo, maar niet op motoriek. Dat betekent dat je dus altijd te maken hebt met een super-heterogene groep. Dan kun je leerlingen na drie lessen volleybal wel een summatief cijfer geven, maar wat zegt dat? Je kunt veel beter formatief handelen, waarbij je de leervorderingen van leerlingen monitort en ondersteunt. Binnen de pilot van Impuls Open Leermateriaal bedenken wij uitdagende werkvormen voor gymleraren waarmee ze hun lessen formatief kunnen inrichten zodat iedere leerling iets kan leren. De werkvormen die wij nu ontwikkelen, vanuit principes van co-design, willen we open beschikbaar stellen, en aan Wikiwijs koppelen.”
De plus in het onderwijs
Wikiwijs is het gratis platform waar leraren open leermateriaal kunnen zoeken, maken én delen. Of, in de woorden van Rianne Rhodes, strategisch adviseur bij Impuls Open Leermateriaal: “Wikiwijs is de infrastructuur voor open leermateriaal. Docenten kunnen er prachtig materiaal vinden waarmee ze hun lessen kunnen verrijken, of aanpassen aan hun eigen situatie. Neem bijvoorbeeld het pakket over cybercrime, van de politie. Dat gaat niet alleen over hacken. Je kunt het ook inzetten om over sociale weerbaarheid te praten. Dat maakt zo’n les veel persoonlijker.” Rianne ziet open leermateriaal als ‘de plus’ in het onderwijs, naast bestaande lesmethodes: “Lesmethodes zijn de ruggengraat van lessen. Ze geven docenten de zekerheid dat ze de basis behandelen. Met open leermateriaal kunnen ze inspelen op specifieke situaties in hun klas en hun eigen draai aan lessen geven. Een beetje van jezelf en een beetje van Maggi. Ik denk dat docenten met open leermaterialen beter en leuker kunnen lesgeven. En dat ze op die manier ook hun eigen vak aantrekkelijker maken.”
Open leermateriaal: óók voor het leerproces van docenten
Tanja van der Hoek stipt een ander element van open leermateriaal aan. Zij is projectmanager – “Bovenschools, zet dat er vooral bij; ik mag hier veel van mijn tijd aan besteden” – bij Stichting BOOR: “Ik vind het heel belangrijk dat docenten zichzelf verrijken met kennis. Dat ze óók hun eigen leerproces aangaan. Digi-doeners, het open leermateriaal waar wij adviseren om mee te werken, biedt die mogelijkheid. Bijvoorbeeld in de vorm van een uitgebreide docentenhandleiding.” Stichting BOOR verzorgt basis-, voortgezet- en (voortgezet) speciaal onderwijs voor ongeveer 30.000 leerlingen op 80 scholen in Rotterdam. Zo’n tweeënhalf jaar geleden is de stichting binnen 60 scholen in het basisonderwijs gestart met een verkenning naar het leergebied ‘digitale geletterdheid’. Leergebied, want het maakt op dit moment nog geen deel uit van het curriculum. BOOR wilde dat moment niet afwachten. Tanja legt uit waarom: “Wij hebben binnen het onderwijs de morele verantwoordelijkheid om daar nu al aandacht aan te besteden. En we vonden dat we het niet aan scholen zelf konden overlaten om hun weg te zoeken in dit nieuwe onderwerp. Stichting FutureNL heeft een enorme database aan open leermateriaal en wij wisten welke leerdoelen we daaraan wilden koppelen. En nu is er een BOOR-baseline die geldt voor al onze basisscholen.”
Pijnpunten en belemmeringen: tijd en kwaliteit
“Gebrek aan tijd”, antwoordt Jeannet gedecideerd op de vraag waar ze in haar pilot met Go-Lab tegenaan is gelopen. “De volgende stap in onze pilot is dat we de onderzoekende leeromgevingen gaan gebruiken in onze eigen klassen waarna ze beschikbaar komen op Wikiwijs. Op die manier kunnen collega’s in het land ze ook gebruiken. Maar het is een traject van de lange adem en het kost flink wat tijd. En dat is een pijnpunt in het onderwijs. Ideeën en mensen zijn er, maar een dag heeft maar 24 uur. Dankzij de pilot op onze school kan ik nu wat meer uren in open leermateriaal stoppen. Anders zou ik het in mijn eigen tijd moeten doen.”
Vanuit Impuls Open Leermateriaal beaamt Rianne dit: “Docenten zeggen vaak: ik heb het al zo druk. Ze zien de toegevoegde waarde van open leermateriaal wel, maar het kost tijd om het materiaal te vinden, erin te zoeken en er een les mee te maken. Naast tijd speelt kwaliteit ook een rol. Docenten geven aan dat ze moeilijk kunnen inschatten wat de kwaliteit van het open leermateriaal is. En, omgekeerd: ze twijfelen of hun eigen lessen van voldoende kwaliteit zijn om te delen met collega’s. Daarom werken we bij Impuls Open Leermateriaal aan een kwaliteitskader dat helpt om goed open leermateriaal te maken én te herkennen.”
Kleine stappen, grote impact
Tijd. Dat blijft spannend, beaamt ook Tanja van Stichting BOOR. “Lesgeven is een rijdende trein waarbij het elke dag de vraag is of alle leerlingen in de coupés zitten, of er een machinist is en of de trein wel kan rijden. En dan voelt zo’n nieuw onderwerp als digitale geletterdheid als iets wat er óók nog bij komt. Dat vraagt iets van zowel leerkrachten als schooldirecteuren. Dankzij de subsidie van Impuls Open Leermateriaal hebben we de gelegenheid om leerkrachten op te leiden in dit vak; ieder in z’n eigen tempo. We zijn al blij met kleine stappen. Want uiteindelijk hebben die een grote impact. We hebben dankzij de subsidie ook 8 nieuwe Digi-doener-lessen gemaakt. Er was namelijk niet voor al onze leerdoelen open leermateriaal. En we hebben kritisch gekeken naar onze implementatie-aanpak en daar verbeteringen in aangebracht.”
Bewerkelijke vervolgfasen
Menno gebruikt het woord ‘bewerkelijk’ als hij vertelt over de volgende fasen van de pilot over formatieve werkvormen bij het vak lichamelijke opvoeding. “We zien dat het werkt. Docenten vertellen bijvoorbeeld niet meer dat het onderwerp van de gymles ‘vrijlopen’ is, maar ze laten leerlingen zelf ervaren wat er gebeurt als ze het toepassen. Kennis beklijft en wordt betekenisvoller. Maar we moeten daar nog goed onderzoek naar doen. En we kregen terug dat docenten graag voorbeelden wilden van formatieve werkvormen. Daarom maken we nu kaarten met voorbeelden, die we verrijken met tips en tricks. Dat materiaal willen we digitaal beschikbaar maken, via een website.” Menno wil het liefst een interactieve component aan die digitale leeromgeving toevoegen, zodat docenten feedback kunnen geven zodat het platform blijft groeien. “Maar dat is dus allemaal erg bewerkelijk.”
Brede bekendheid, vanzelfsprekend gebruik en sterke verankering
Vanuit het Nationaal Groeifonds is tot 2030 geld gereserveerd voor het programma Impuls Open Leermateriaal. Hoe ziet de wereld van open leermaterialen er dan uit als het aan strategisch adviseur Rianne en programmamanager Martine ligt? Rianne: “Ik hoop dat in 2030 iedere docent automatisch open leermateriaal meeneemt in de lesvoorbereiding, als vanzelfsprekend onderdeel van een leermiddelenmix. Dat er draagvlak voor open leermaterialen is binnen besturen en schoolleiding. En dat er structurele financiële ondersteuning komt van de samenwerkende partijen in het onderwijs om open leermaterialen te blijven maken en onderhouden.” Martine vult aan: “Ik zie voor me dat er dan heel veel mooie nieuwe lessen zijn, van goede kwaliteit en dat die ook goed vindbaar zijn dankzij een gebruikersvriendelijkere infrastructuur. Eigenlijk moeten alle docenten weten waar ze open leermaterialen kunnen vinden en hoe ze dat materiaal kunnen gebruiken in hun lessen. Als iedere leraar open leermateriaal gaat gebruiken, dan is ons doel bereikt.”